‘Ruim een jaar geleden heb ik mezelf kort voorgesteld als voorzitter van het Gezinspanel. Mijn verhaal wat uitgebreider doen, wilde ik graag, maar heb ik lang voor me uitgeschoven. Dat zijn van die dingen die ik doe. Vermijden en alles perfect willen. Daar hebben wel meer mensen last van, maar in mijn geval kan dit behoorlijk extreme vormen aannemen. “Afweer” of “coping” heet dit ook wel. Me aanpassen en geen fouten maken is voor mij een manier geworden om “veilig” te zijn en geaccepteerd te worden.
Ik heb ook wel gedacht: wie wil mijn verhaal horen? Ik ben niet in armoede opgegroeid, ben nooit dakloos geweest en heb nooit honger gehad. Dat ik hier een denkfout maakte, daar ben ik inmiddels wel achter. Ellende vergelijken, dat kan eigenlijk niet. Ieders situatie is uniek. En dat is waar ik aandacht voor wil. Je kunt geen oplossingen bedenken of een mening vormen over een groep. Dé doelgroep? Blèh, om maar eens een stom woord te noemen.
Doordat ik hier veel in mijn hoofd mee bezig ben geweest, ben ik me nog meer bewust geworden van dat je zulke persoonlijke verhalen niet zomaar even vertelt. Het is zó ontzettend belangrijk dat we mensen meer écht en helemaal zien en horen. Maar hoe, wat en wanneer, bepaalt ieder toch echt voor zichzelf. Ik heb nóg meer bewondering gekregen voor de mensen die dit vóór mij al hebben gedaan. Wat ben ik trots op de leden van het Gezinspanel die hun verhaal delen of op een andere manier hun ervaring inzetten.
Welk stukje vind ik nu relevant om uit mijn “rugzak” te halen? Of is bagage een beter woord? Bagage is namelijk ook uitrusting. Door mijn ervaring heb ik inzichten gekregen, en behoorlijk ontwikkelde voelsprieten. Die neem ik ook mee.
Mijn wieg stond in Amsterdam-Zuid, niet op stand, maar het was zeker geen achterstandsbuurt. Mijn moeder was lerares basisonderwijs en mijn vader deed iets met cijfertjes in de verwarmingsbranche. Ik denk dat we er voor de buitenwereld uitzagen als een “normaal” gezin. We spraken ABN; plat Amsterdams was verboden thuis. We zagen er verzorgd uit, kleding werd van zus op zus overgedragen.
Ik haatte mijn kortgeknipte haar en bril en was een verlegen meisje. Op school was ik stil. Ik probeerde met alle winden mee te waaien om zo min mogelijk gepest te worden. Ik was braaf en haalde goede resultaten. We vielen niet op.
Ik ben niet opgegroeid in financiële armoede maar wel in alle andere vormen.
Thuiskomen was altijd spannend. Zou de fles sherry weer leeg naast de bank staan? Was mijn jas van de kapstok gevallen, waar ik dan bij mijn haren naartoe gesleept zou worden? Als mijn vader er al was, zou hij dan weer een pot mosterd naar zijn hoofd krijgen? Stiekem eten in mijn kamer en goed luisteren naar de geluiden was voor mij normaal geworden.
Geen complimenten, aandacht voor school of wat ik ook maar doormaakte als jong meisje. Diverse opnames van mijn moeder, fysiek en mentaal geweld. De eenzaamheid is wat mij het meest is bijgebleven.
Je jeugd vormt je. En ook wie je daarna in je leven ontmoet, heeft invloed. Relaties waar ik later in terechtkwam zorgden ervoor dat mijn lage zelfbeeld verergerde. Als je iets gewend bent en niet anders weet, ga je geloven dat het normaal is.
Het duurde vele, vele jaren en vele, vele therapieën voordat ik begreep dat het niet aan mij lag. Ik begreep later ook dat andere mensen geen idee hadden. Mensen die zeiden: “Had je maar een betere baan voor jezelf moeten regelen.” Of: “Je bent een beter voorbeeld voor je kinderen als je zou werken.” Ík wist niet beter dan wat ik kende, maar mensen die een oordeel over mij hadden wisten ook niet beter dan wat zíj kenden.
Trauma geef je door. Toen ik bij mijn dochters het minderwaardig voelen herkende, wist ik dat het niet bij mij is gestopt.
Het leven toen ik moeder werd, voelde nog meer als overleven. Ik had gezondheidsklachten en het kost mij veel energie om normale dagelijkse dingen te doen. Ik zag overal gevaar en wilde op ieder denkbaar scenario voorbereid zijn. Dat is stressvol, uitputtend. Ik heb opleidingen niet afgemaakt en bij banen viel ik steeds weer uit. De financiële stress nam toe en ik had weinig familie of een netwerk. Hulp vragen is moeilijk en slechte ervaringen met instanties zorgen er nog meer voor dat je het liever alleen doet. Je kinderen hier niet mee belasten is een onmogelijke taak.
Mijn kinderen zijn wél in (relatieve) armoede opgegroeid. Dit woord blijft iets met me doen. Er blijft dat minderwaardiger voelen dan mensen met een hoger inkomen en/of opleiding. Je hebt minder (ontwikkel)ervaringen, spreekt een andere taal, draagt minder bij. En het schuldgevoel: “Ik had beter mijn best moeten doen.” Dat stemmetje heb ik niet zelf in mijn hoofd geplant. Dat hebben anderen voor mij gedaan, weet ik nu.
Om de cirkel te doorbreken en mijn grootste doel (met de grootste angst dat dit niet zou lukken): NIET mijn moeder worden, te bereiken, wist ik dat ik nog harder aan de slag moest met mijzelf. Dit is gelukt. Een paar weken geleden heb ik haar vergeven aan haar graf. Sinds ik zelf moeder ben, zie ik mijn jeugd ook iets genuanceerder. Ik wil het afsluiten en blijven geloven dat mensen anderen, en zeker niet hun eigen kinderen, bewust pijn doen.
Mijn thema is denk ik: niet gezien worden en tussen wal en schip vallen. Ik viel niet op, puberde zelfs nog binnen de normen. Later, toen ik eindelijk durfde aan te kloppen bij de schuldhulpverlening, kreeg ik te horen: “Maar u klinkt helemaal niet als iemand met schulden.”
Bij mijn kinderen zie ik ook daar gelijkenissen. Ze zitten op school in “rijke” buurten, waar de meeste ouders bijles kunnen betalen en de buitenlandse reizen geen probleem zijn. Bij lage scores, uitval of mijn aanwezigheid op een ouderavond is er niemand die een vermoeden heeft van de struggles die er bij mijn meisjes thuis zijn.
Ik denk dat we hierin allemaal een taak hebben. Meer mensen uit alle lagen van de bevolking in de politiek en mensen betrekken bij beleid. Huisartsen, hulpverleners en docenten die meer tijd nemen én krijgen om iemand echt te zien en te horen. Maar ook werkgevers (en scholen!) waar meer ruimte is voor verschillen.
Jezelf laten zien en zeggen wat je nodig hebt helpt ook, heb ik ontdekt, maar daar is wel eerst vertrouwen en een gevoel van veiligheid voor nodig. Misschien klinkt het heel simpel of naïef, maar is elkaar helpen (it takes a village), en kijken naar elkaar en elkaars kwaliteiten en verschillen niet de basis? Vragen stellen als: “Hoe gaat het écht met je? Wat kan jou helpen?” Je leven is toch leuker als de mensen die je tegenkomt ook gelukkig zijn?’