‘Wie had ooit gedacht dat Nederland zo veel armoede heeft? Ik wist dat ook niet. Mijn naam is Risma en ik woon in de Banne, Amsterdam-Noord. Ik ben getrouwd en heb twee dochters. Twee tieners in huis: eentje is vijftien en een bijna achttien.
Wij zijn twee zieke ouders. We hebben hetzelfde probleem en zijn allebei geopereerd aan onze nek. Ze zeggen dat het aangeboren is en dat het naar boven komt op latere leeftijd. Toen ik ziek werd was mijn jongste dochter zes maanden en de oudste drie jaar. Ik had een complete dwarslaesie. Ik moest weer leren lopen, weer leren vasthouden. Ik was vier maanden weg.
Mijn man heeft toen zijn baan opgezegd, om voor ons gezin te zorgen. Hij zei: “Het zijn mijn kinderen en het is mijn verantwoordelijkheid om ze groot te brengen.” Mijn man heeft ze vroeg alles geleerd. Daardoor zijn de kinderen zelfstandig. Ze zijn eraan gewend, maar als ouder denk ik: we hebben hun jeugd, de tijd die ze hadden om te spelen, afgepakt. Zo praat ik daar met mijn man over. Maar we konden er niets aan doen.
Het gaat nu goed. Ik heb in mijn armen minder kracht, maar ik ben niet iemand die bij de pakken neerzit van: ik heb pijn, ik heb pijn. Want dat helpt toch niet. Ik ben altijd bezig. Mijn man is meestal thuis en ik doe buiten werk. We hebben het niet breed, maar we redden het wel. Mijn man zegt altijd: “Mijn gezin is mijn rijkdom.”
Ik ben al vijf jaar leefbaarheidsambassadeur, de oren en ogen van de buurt. Tijdens corona mochten wij niet rondlopen, wat we normaal doen voor de veiligheid. We mochten alleen de brievenbussen van ouderen checken. Als er een brievenbus vol was moesten we dat in de gaten houden. Gaat het wel goed? Maar dat was te weinig voor mij.
Intussen ging de horeca dicht. En toen dacht ik: laat ik even bellen wat ze met dat voedsel doen. Zo heb ik heel veel voedsel binnengekregen. Ik wist welke mensen in de buurt minder hadden en die heb ik gebeld: “Kom bij mij voedsel halen.”
Ik ging vroeger zelf naar de voedselbank. Ik had de voedselbankpas nodig, want met die pas heb je recht op een laptop, een fiets… Maar ik dacht: er zijn mensen die het voedsel meer nodig hebben dan wij. Ik heb mijn voedselpakketten dus altijd weggegeven. Ik deel wat ik heb, zo ben ik opgevoed.
Het voedsel werd meer en meer en mijn huis bleef even klein. Toen ben ik naar mijn garage gegaan. Ik heb de spullen van mijn man weggegooid om ruimte te maken en ben daar voedsel gaan uitdelen. Er staan 150 gezinnen op mijn lijst. Meer voedsel heb ik niet.
In mijn eentje ging het niet, maar ik merkte: mensen zijn hun baan kwijt en aan het doordraaien. Mijn buurman had dertig jaar gewerkt en werd door corona in een keer ontslagen. Ik zei: “In plaats van thuis ruzie te maken met je vrouw en kinderen, kun je bij mij werken. En dan ga ik je boodschappen geven.” Er werkt bij mij ook een vrouw die doof is en een vrouw die analfabeet is. Ik kies mensen die niet makkelijk contact leggen, voor wie ik wat kan betekenen. Zo heb ik een team gevormd van vijftien vrijwilligers.
De scholen gingen dicht. Mijn kinderen zaten op de bank, keken televisie. Maar kinderen moeten bewegen. En kinderen uit deze buurt gaan in de zomer niet op vakantie. Ze zijn binnen of zwerven op straat. Toen kwam er een dag waarop ik zei: “Weet je wat: we gaan activiteiten organiseren.”
Op moederdag gingen we cupcakes versieren. Er kwamen 80 kinderen. Maar er zijn nog meer kinderen in de buurt. En bij mij aan de overkant heb je koopwoningen. De kinderen die daar wonen mochten niet met onze kinderen spelen. Ik heb samen met de woningbouw een flyer gemaakt. Met mijn man ben ik naar de koopwoningen gegaan en ik heb de mensen persoonlijk uitgenodigd voor ons vaderdagsfeest. Toen kwamen er 250 kinderen. Zo heb ik rijk en arm verbonden.
Met sinterklaas wilde ik iets speciaals doen. Ik heb Het Parool gebeld: “Ik wil alle kinderen een cadeautje geven.” Ik heb veel donaties ontvangen en had duizend euro over. Ik heb dat geïnvesteerd in een popcornmachine en een suikerspinapparaat. Die hoef ik nu niet meer te huren. Sinds kort kook ik ook voor alleenstaande ouderen en ben ik begonnen met een koffieochtend.
Lang geleden ben ik eens geïnterviewd over mijn ziekte. Later werd ik gebeld: “Wil je bij het Gezinspanel?” Zo ben ik erbij gekomen en ik ben gebleven. In het Gezinspanel doe ik mijn verhaal. We gaan op pad naar de gebieden en daar deel ik mijn ervaring over hoe ik mensen bereik.
Mensen die op kantoor werken zien niet wat buiten gebeurt. Ze kennen geen mensen die leven in armoede. Dan zeg ik: “Kom een keer meewerken.” Zo heeft de wethouder een handje geholpen. Wat ik kan, gaat jou ook lukken, als je het doet met je hart en je ziel. Als je een keer wil helpen, kijken hoe ik het doe: je bent altijd welkom.’